Montere Weltschmerz

Recensie van ‘Nachtboot’ van Maria Barnas

De nachtboot is ‘de eenzame zwarte boot’ waarop de ‘ik’ uit Marsmans gedicht ‘De overtocht’ vaart ‘in het holst van de nacht/door een duisternis, woest en groot/den dood, den dood tegemoet’. De ‘ik’ is door wanhoop bevangen en door onzekerheid, want wat als ‘de dood het einde niet is’.

De eerste drie regels van dit gedicht vormen het motto van de nieuwe bundel van Maria Barnas. Hoewel de dood, het verstrijken van de tijd en de onzekerheid hierover door de bundel heen terugkeren is ‘Nachtboot’ geen sombere bundel. Het gaat in de gedichten vooral over de onzekerheid of je de werkelijkheid kunt kennen en de pogingen hier vat op te krijgen.

De gedichten zijn daarom heel onderzoekend van toon. In het vierdelige titelgedicht wordt Marsmans gedicht vanuit verschillende perspectieven bekeken. Van buitenaf: ‘Ik zag een schip dat het diepste zwart/vervoert waarin iets opflakkert/als een gezicht in een herinnering’. Of zelfs nog afstandelijker door naar het gedicht zelf te kijken: ’Ik beweeg me tussen een boot en hoe die is beschreven’ waarbij het wel heel intellectueel wordt. Of van binnenuit: ‘Er hapert een boot die mij op volle zee naar huis moet brengen’, waarin ze Marsman benadert. Toch domineert in de gedichten de ratio en is er zelfs sprake van relativerende humor door bijvoorbeeld te verwijzen naar Michael J. Fox in de SF-film Back to the future die eruit ziet ‘alsof hij ook altijd te laat is’. Barnas waakt er duidelijk voor ‘te zwaar’ te worden. Bij haar geen wanhoop. Meer een soort montere Weltschmerz: ‘ik zal met de nachtboot gaan en wakker zijn’.

Er straalt van de poëzie een grote wil uit de werkelijkheid te begrijpen, bijvoorbeeld door deze te beschrijven. Om te concluderen dat dit onmogelijk is: ‘Ik weet niet wat we zagen’ (‘Wat we zagen’), ‘Het zijn andermans daden en doden die zich ophopen langs de wazige randen van ons voorstellingsvermogen’ (‘Landschap zonder eigenschappen’). Onkenbaar zijn ook het verleden en de toekomst (‘De toekomst ligt open/ als een greppel/maar waar is de bodem. De toekomst ligt open/als een appel en waar is het huis (‘Laat staan’). We zijn ingescheept op ‘het schip werkelijkheid’ – daar is de botenmetafoor weer – waarop je je staande houdt door ‘te blijven zinspelen op de mogelijkheden van een ander bestaan’. ‘Elke gedachte die ik vorm/ een klont die ik gooi naar de oever die opdoemt/ langs de rivier. Ik blijf mikken.’ De onzekerheid en de wil om zin te geven gaan in ‘Het schip werkelijkheid’ hand in hand. Vervreemding betreft de ander, maar ook het eigen lichaam ‘Ik luister naar mijn lichaam/maar versta het niet’.

De gedichten bevatten veel tegenstellingen: vrijheid – geborgenheid, verleden – toekomst, zwart – wit. Barnas trekt alle registers open. Soms gebruikt ze universele woorden, en is ze als Marsman groots en meeslepend (‘Er is een holte in het heelal waar je in kunt/vallen en vallen tot het niet meer uitmaakt/waar je vandaan komt’, ‘De Zwemmer’), een andere keer blijft ze weer heel alledaags (‘Er is een kluwen in mijn maag met vragen/als hoeveel staat er nog op mijn bankrekening’). Ze kan het hebben over haar weggelopen kat (‘Je zoeken’) of filosoferen over haar haar (‘Wat moet ik hiermee dacht ik wat/willen deze krullen van mij zo wulps en onbezonnen?’, ‘De voorzichtigen’). Het ene gedicht speelt zich af in een universeel landschap, een ander op het prozaïsche station Sloterdijk.

Het zijn vaak persoonlijke gedichten, die door de analytische opzet, maar ook door de vaak abstracte woordkeuze en zinsbouw afstandelijk blijven. Het zijn geen gedichten om in op te gaan. Ritmisch hapert er wel eens wat. Schoonheid is ondergeschikt aan zeggingskracht. Maar dat zie je vaak in de hedendaagse poëzie. Knap zijn de gedichten meestal wel en origineel van taal.

Er staan ook gedichten in die minder in het geheel passen, zoals ‘Het glaspaleis’ over het in 1945 verwoeste paleis van de familie Wittgenstein, of ‘Horrikaan’ naar het nummer van Bob Dylan. Het wemelt trouwens van de motto’s. Van Morrissey tot Ter Balkt. De lange reeks gedichten over een verblijf in Berlijn (‘Gute Nacht Einsamkeit’) is wel erg anekdotisch. Het leven vergelijken met een rolletje plakband, waarvan je het begin niet kunt vinden (‘Momenten’), is ronduit flauw.

Een aantal van de gedichten gaat over poëzie en beeldende kunst waarin steeds de relatie tot de werkelijkheid wordt geproblematiseerd. Maar het geloof in de kracht van de kunst blijft, zo blijkt uit de laatste regels: ‘een woord is niet een bij./ Het ligt al dagen stil/in de vensterbank/ zo licht van dood/ dat ik het uit wil spreken’. En zo is deze rijke  bundel thematisch rond.

Maria Barnas, ‘Nachtboot’. Uitgeverij Van Oorschot, 2018. 68 pagina’s, € 18,99