Literatuur, maar niet Eus

Ik zeg het heel eerlijk: ik had eigenlijk helemaal geen zin in Generaal zonder leger, het boekenweekessay van Őzcan Akyol, oftewel ‘Eus’. Het interview met hem in Trouw zei mij eigenlijk al genoeg: dit was de zoveelste aanklacht tegen de elitaire literatuur van een verongelijkte schrijver. Maar ik was toch benieuwd naar zijn argumentatie. Ik kwam van een kouwe kermis thuis. Het essay is vooral één lange tirade.

Om te beginnen krijgt een Veenendaalse boekhandelaar ervan langs die zijn klanten graag op goede boeken wijst. Elitair. Daarna gaat Eus tekeer tegen de studie Nederlands, die hij zelf amper twee jaar volgde. Zijn bezwaar is overbekend: al dat geanalyseer doodt het leesplezier. De universiteit is… elitair. Om die reden mijden jongeren volgens Eus de studie Nederlands. Flauwekul natuurlijk, je verdient er gewoon je hoge studielening niet mee terug. Vervolgens moeten de recensenten het ontgelden. Ze zijn… elitair. Het zijn allemaal ‘eenkennige’, ‘benepen’ en ‘hautaine’ ‘literaire puriteinen’, die voorbijgaan aan waar het bij boeken eigenlijk om gaat: leesplezier. Zoals bij de boeken die Eus zelf schrijft.

Gaat het dan echt niet om meer? Toch wel: het is belangrijk dat er sprake is van een goede stijl. Maar verder mag een roman betekenisloos amusement zijn. Mensen die op deze eenvoudige boeken neerkijken minachten de lezer. Eus wil ‘de literaire wereld openbreken voor de massa’. Door alles literatuur te noemen. Hij voelt een heilig vuur om de Nederlandse jeugd voor de literatuur te winnen en bezoekt daarom talloze scholen. Want hij gelooft – en dat verraste mij op bladzijde 56 – in het verheffingsideaal. Door leerlingen en de massa makkelijke boekjes te laten lezen.

Dat laatste is natuurlijk prima. Je moet ergens beginnen. Maar Eus haalt dingen door elkaar. Je hebt ook gevorderde lezers, die graag goede boeken willen lezen, die dit intellectueel aankunnen, en die hebben niets aan De zeven zussen en de eendimensionale boekjes van Eus. Maar als je het over kwaliteit hebt, ben je volgens Eus arrogant. De frustratie druipt van de bladzijden af. Eus blijft maar afgeven op de gevestigde literaire orde, ook op andere jonge schrijvers, die daartoe wél gerekend worden.

Polemisch talent had zijn essay nog kunnen redden, maar het zijn meer ordinaire scheldpartijen: ‘Academici, recensenten en ander uitschot dat zich met literatuur bezighoudt’, academici zijn ‘het schuim der natie’, recensenten een ‘zenuwzwak kliekje’. Eus schrijft onthutsend slecht: quasi plechtstatig, in slecht lopende zinnen vol onbeholpen en onnauwkeurige formuleringen. Ik begrijp wel waarom de elite hem niet ziet zitten.

Het boekje wemelt van de slechte onderbouwingen en generaliseringen, van slecht uitgewerkte gedachtegangen, open deuren en klinkklare onzin. Het is ongelooflijk dat dit als boekenweekessay wordt uitgegeven. Soms schiet ik ervan in de lach. De elite bestaat natuurlijk weer uit ‘oudere mensen die niets van verandering willen weten’. Schuchtere schrijvers moeten op mediatraining om hun werk voor de klas en op de televisie te kunnen promoten. Het essay is één lang, schaamteloos pleidooi voor het commercialiseren van de literatuur. ‘Ik ben helemaal van het populisme’, schrijft Eus. Precies waar zijn critici hem op aanvallen. Maar die zijn ‘links’ en ‘bij voorkeur humorloos’.

Intussen probeert Eus zich krampachtig als ‘dwarsdenker’ te profileren, als een soort Céline die iedereen de oren wast. Helaas mist hij hiervoor elke aanleg. En waar maakt hij zich nou zo druk om? Volgens mij legt niemand welke schrijver dan ook een strobreed in de weg. Integendeel. De boekenwereld is nog nooit zo commercieel geweest. Ja, je kunt erover twisten of iets literatuur is. En daar lijkt het Eus, net als verongelijkte voorgangers als Ronald Giphart en Saskia Noort, inderdaad om te doen: om literaire erkenning. En die krijgt hij eenvoudigweg niet. Zeker niet na dit boekenweekessay.