De kleren van de keizer

De lente schonk gul haar kleuren
verfde koppen en vleugels bont
maar vergat de mus
die maar niet begrijpen kon
waarom alleen hij

in de grondverf was gebleven,
terwijl zijn kleurloosheid
hem juist tot eer moest
strekken: het pronken
immers dom en onbescheiden

maar telkens weer ongelovig
naar zichzelf kwam kijken
fladderend voor de ramen
of hij zich niet vergist had
of zijn veren toch niet blonken.

(inzending Turing Gedichtenwedstrijd 2017)

Diogenes zocht een mens

Diogenes zocht een mens
in Athene dat de wereld was
en de markt haar hart
vol woeker en gewin

in bruine pij duikt hij weer op
op zeventiende-eeuwse doeken
onopgemerkt door de menigte
herkenbaar voor het goede oog

ook nu blijft hij hem zoeken
op virtuele markten dolend
voor iedereen onzichtbaar
met het geduld van de filosoof

Diogenes zoekt de mens
omdat die hem nog niet zinde
oprechtheid is helaas nog steeds
met geen lantaarn te vinden.

Verdriet

Om zich met kleine vogels te troosten
kocht ze tien stuks bollen vet
verpakt in nostalgisch bruine zakken
van onbedrukt stevig papier

de takken bogen licht door
toen ze werden opgehangen
de bollen glommen van
te verzadigen honger

ze werden meteen door
grote kluwen kauwen besprongen
om zwart als de dood
haar verdriet uit te hakken.

(inzending Turing Gedichtenwedstrijd 2017)

La dame au jabot huivert

Voor wie sta ik hier tentoon?
Hiervoor heb ik mij niet mooi
gemaakt met deze kanten kraag,
wit wolkend plooi voor plooi,
nog niet zo lang en vogue geraakt

Wie zijn die hordes kijkers
die schaamteloos met een klein
zwart kastje langs mijn plooien
strijken, ooit met aandachtige
streken vol bewondering gemaakt?

Ik krijg er gewoon de kriebels van
knap van ergernis uit mijn japon,
maar laat dit, dame die ik nog altijd ben,
natuurlijk niet voor hen blijken,
door steeds superieur weg te kijken.

 

Naar: ‘La dame au jabot’, Kees van Dongen, 1911

Zelfportret Van Gogh

Zijn gezicht valt uiteen
in duizenden kleuren

een regenboog die
uit de hemel viel

daarachter schemert
in het oogzwart zijn ziel

hij kijkt niemand aan
elke streep is een traan.

 

Naar: ‘Zelfportret met vilthoed’, Vincent van Gogh, 1887 -1888

(inzending Turing Gedichtenwedstrijd 2015)

Stadsdroom

Leg meer tuinen aan in steden
op balkons en dakterrassen
ontgin de kale pleinen waar
boomgaarden en gazons in passen

laat water via kleine watervallen
in kristalheldere grachten vloeien
en de beroete en bepiste panden
met klimop en rozen begroeien

en ik zal mij op de pleinen vleien
in het gras onder lussen bloemen
en in de nauwste stegen mijn lief
onder de volste rozen kussen.

(Top 1000 Turing Gedichtenwedstrijd 2014)

Seurats pointillé

Op Seurats versuikerde doeken
bijt je de tanden niet stuk, je
proeft alleen het intense zoet

en ziet de tijd voor even verdoofd
in helder geel, blauw, groen en rood
waarin je de mens tevergeefs zoekt:

verlaten de haven van Gravelines
de kusten van Port-en-Bessin en Honfleur,
hoe nooit eenzamer een vuurtoren lijkt

hier overheerst het stille en het schone,
gefixeerd in al die honderden tonen
gehesen vlaggen van de eeuwigheid.

 

Naar: ‘Sunday at Port-en-Bessin’, George Seurat, 1888