Wierook en Sahne

De kunst van het roken verstaat niemand meer. Tenminste niet zoals filmsterren en chansonnières dat in de jaren vijftig konden, op zwart-wit celluloid voor de eeuwigheid vastgelegd. De trage cameravoering versterkte natuurlijk het effect. De sigaret werd met de toppen van wijs- en middelvinger vastgehouden, waardoor deze er een soort verlengstuk van werd; de als wierook omhoog kringelende rook was de verticale onderstreping van hun geheimzinnige elegantie.

De laatste vrouw die ik zo zag roken was Christa, die ik vandaag in deze vreemde stad weer zag. Het prille groene gras van de rivieroever was op deze ongebruikelijk warme meidag al bezaaid met jongeren, die haast onontwarbaar in elkaar verstrengeld lagen. De weeë geur van Frankfurter Bratwurst had zich als een lauwe wind over de boulevard verspreid. Kille zilveren kantoortorens aan de overkant van de rivier konden niets aan de romantische sfeer afdoen die door de zonnige warmte was ontstaan.

Ze zat pal tegenover mij. Haar tafeltje stond wat verder weg, maar ik kon haar recht in haar gezicht kijken, wat ik dan ook ongegeneerd deed. Niet omdat ik een schaamteloze natuur bezit, maar omdat ik zo verbaasd en verheugd was haar weer te zien. Ze had een grote coupe ijs voor zich staan met een hoeveelheid Sahne erop als een besneeuwde alpentop. Met haar smalle postuur kon zij zich zo’n culinaire uitspatting permitteren. Ik durfde haar niet aan te spreken, omdat ik bang was dat ze me niet meer zou herkennen. Eigenlijk had ik ook aan haar aanblik genoeg, want ik had niet gehoopt haar ooit terug te zullen zien.

Christa had ondanks het warme weer een donkere shawl omgeslagen, die de kenmerkende blankheid van haar gezicht extra accentueerde, net als haar inktzwarte haar en donkere wimpers dat altijd hadden gedaan. Maar

de aandacht werd als voorheen vooral getrokken door haar rood gestifte mond, als een geopende kers, waarin de filtersigaret gewichtloos balanceerde; de vingers waarmee ze rookte, leken een stilteteken te suggereren.

Zo had ze destijds ook tegenover mij in een café gezeten, toen je daar nog roken mocht, en toen ze mij schijnbaar onbewogen had verteld terug naar Duitsland te gaan en ik besefte dat ze in mijn toekomst geen rol meer zou spelen. Ik was natuurlijk enorm teleurgesteld geweest, maar had het ook als onvermijdelijk beschouwd dat dit meisje met de schoonheid van een anachronistisch fotomodel in de tijd zou verdwijnen.

Ik had nog een minuut of vijf wat gestameld, af en toe onderbroken door haar kort en zakelijk commentaar. Ik had me volledig misplaatst gevoeld. Er liggen meerdere werelden tussen haar en mij, weet ik nog goed dat ik toen dacht.

Ik glimlachte bij de herinnering en toen keek ze me onverwacht recht aan.

Bij de rivier had een meisje zich van haar aanbidder losgemaakt en liep plagerig en gillend voor hem uit. ‘Nein, lass mal!’

En toen was Christa verdwenen. De laatste rook van haar smeulende sigaret loste als de dunste nevel in het onmetelijke blauw van de herinnering op.

 

(inzending NPO Boekenweek schrijfwedstrijd 2016)