is toch de tjiftjaf
op mijn fiets in de polder
aan het eind bekaf

literair blog | columns | fictie
Een keuze uit de gedichten
is toch de tjiftjaf
op mijn fiets in de polder
aan het eind bekaf
Het al zeer uitbundige moderne leven
de verwende mens en beroepsconsument
worden door de lange en hete zomer
in drift alleen nog verder aangedreven
de weken aaneengeregen door lawaai
tuinen veranderen in kampeerterreinen
waar om het hardst wordt gelachen en geschreeuwd
huizen plekken waar men plots boren moet en zagen
de uren dreinen en zeuren door in lange dagen
de stilte wordt als een herinnering verscheurd
voorbij de serene, lome toestand van het lezen
het luie lispelen van een verdroomde boom
Het Groene Graf is een geuzennaam of scheldnaam voor de gemeente Baarn al naargelang men van rust of reuring houdt. Helaas dreigt dit dommelende, lommerrijke dorp onder druk van het almaar voortwoekerende consumentisme in een bonte kermis te veranderen, denk bijvoorbeeld aan de affreuze plannen met Paleis Soestdijk.
Dit gedicht is geschreven in de typografische stijl van Paul van Ostaijen (1896 – 1928) voor een bijeenkomst van dichterscollectief Ithaka waarbij we deze grote Vlaamse expressionist bespraken.
Doorzichtig blauw, verblindend
zo was de lucht vandaag
alle huizen waren verlaten
en verlatener nog de straten
een meeuw blonk op als een ziel
onder een kerosinebaan
de wereld stak wolkenflarden
als veren in haar haar
en boven het gapende gat tussen daken
zweefde het schedeldak van de maan
alles was leeg en ziedde
in dit kleine hemelraam.
Halt! Zie de ochtend:
de zon
kiepert zich om
over weer een argeloze dag
ongelooflijk wit licht
het schittert schel
in plastic gras
op messcherp composiet
de valse torens van de verbeelding
Hij gaf de opzichtig prozaïsche wijk
die van dood hout aan elkaar hangt
een weemoedige klank – zoiets heb je nodig
volgezogen met verdriet en verlangen
maakte hij dat van jou overbodig
je liep hem met een gerust hart voorbij
op zijn kruin had hij weleens – wat misplaatst –
een reiger op hoge stijve poten
in de panden van zijn jas scholen de andere vogels
zijn haar groeide tot aan het wateroppervlak
en als het geregend had
vielen daarop als spelden zijn tranen.
Ik ben een tussendier
ik vlieg van daar tot hier
een geschubde met vleugels
handlanger van dracula
een zuchtende gekooide
over mij gaan de vreemdste geruchten
ik ben een tussendier
ik ren van hot naar haar
met de dood tussen mijn benen
roofdier van adem
Hij is even weg
de boeken staan keurig recht
de jad op zijn bureau wijst verre woorden aan
je mag hier wachten
rook gerust een pijp
maar kom verder nergens aan
de tijd is stilaan vernietigd
het horloge symbool van eeuwigheid
goden staren je aan
een tombe zonder lijk
de sleutel die erop past
hoort in het glas.
Vanuit noordelijk perspectief
is alles randstedelijk relatief:
het land vertrouwd, maar dan rondom
in eindeloze vermenigvuldiging
zonder windturbines, zonneweiden
en stil oprukkende huizenrijen;
waar alles om land draait, de kerk
die op een wierd uitwaait
land om over uit te kijken,
om in te ademen, waarin de blik
geen weerstand vindt, in een
een steeds wijkende horizon verzinkt
waar geen dreiging meer is
nu de grond niet meer trilt
huizen van de schrik bekomen
alleen een snijdende wind
waar mensen je tolereren
maar liever zien gaan dan komen
want alleen dan blijft
dit stilleven eindeloos.
tegen de schutting
alleen en een beetje scheef
bloeit een witte roos