De penseelstreken van Émile Zola

Schrijven is schilderen met taal. Een ongelooflijk cliché, en daarmee meteen waar. Je ziet het alleen niet vaak meer. Veel hedendaagse auteurs schrijven rechttoe rechtaan alsof ze  ‘de leeservaring’ niet met onnodige details in de weg willen zitten (of worden ze hierop door uitgevers geselecteerd?) en legio dichters wrochten abstracte taalbouwsels die net zo opwindend zijn als dor hout.

Ik moet aan dit cliché denken nu ik de naturalistische schrijver Émile Zola lees en de boeken als negentiende-eeuwse schilderijen onderga. Met Zola zet je een stap terug in de tijd, hoewel hij een bijzonder actueel schrijver was, die grote sociale thema’s behandelde.

Behalve een groot verteller en scherpzinnig psycholoog was Zola een meester in het oproepen van de werkelijkheid, met goed getroffen, zintuiglijke observaties. Verfilming van zijn boeken is volstrekt overbodig. Vergeet Netflix en de historische televisiedrama’s. Bovendien beschrijft Zola historische taferelen die je niet gauw in een geschiedenisboek zult aantreffen, of in ieder geval niet zo geweldig tot leven gebracht. Een roman geeft immers het beste beeld van de geschiedenis en van menselijk handelen. Weer zo’n cliché.

Het meesterwerk (1886) gaat zelfs over een schilder, een personage dat Zola grotendeels op zijn jeugdvriend Paul Cézanne baseerde. In brede zin gaat de roman over een kunstenaarsmilieu in het Parijs van de tweede helft van de negentiende eeuw. Zola laat erin zien hoe zijn hoofdpersoon Claude Lantier met zijn schilderijen een vernieuwing probeert te  bewerkstelligen in de kunstwereld die nog gedomineerd wordt door neoclassicisten. Zijn werk wordt op de Salon, de jaarlijkse kunsttentoonstelling, echter een publiekelijk voorwerp van spot. Het creëren van zijn definitieve meesterwerk wordt vervolgens een ware marteling.

Als lezer dwaal je door de zalen van de Salon, de cruciale plaats van handeling. De tuin doemt door de magnifieke beschrijving in haar volle aanwezigheid voor je geestesoog op. ’Er was een stormloop geweest op de bankjes en bij de succesvolle bronzen en marmeren beelden, waar de trage stroom bezoekers steeds tot stilstand kwam, waren de paden verstopt. Bij het overvolle buffet klonk een luid geroezemoes, gekletter van borden en bestek dat zich vermengde met het levendige gegons in de immense centrale hal. De mussen waren weer opgevlogen naar het woud van gietijzeren balken, men hoorde hun schelle gekwetter, het getjilp waarmee ze achter de warme ramen de ondergaande zon groetten. Het was broeierig warm, de vochtige warmte van een plantenkas, de lucht roerloos, doortrokken van de geur van vers omwoelde aarde. En boven dit tuinrumoer klonk nog steeds het lawaai van de zalen op de eerste verdieping, het geroffel van voeten op de ijzeren vloerplaten, als het gebulder van een storm die op de kust beukt.’

Inktzwart is in zijn beroemdste roman Thérèse Raquin (1867) de beschrijving van de Morgue, het Parijse mortuarium, die dagelijks bezocht wordt door Laurent in de hoop de door hem in de Seine gegooide echtgenoot van zijn minnares Thérèse te vinden: ‘Wanneer hij binnenkwam, sloeg hem een weeë lucht in het gezicht, de lucht van schoongespoelde lijken, die hem deed walgen en rillen. Het was alsof de vochtige muren zijn kleren zwaarder maakten, totdat ze hem als een last om de schouders hingen. Hij liep recht op de glazen wand af die de toeschouwers van de doden scheidde, drukte zijn bleke gezicht tegen de ruiten en keek. Voor hem stonden de grijze stenen tafels in rijen opgesteld’. Waarna de lijken tot in detail worden beschreven. Even later: ‘[…] wanneer ze [de tafels] goed bezet zijn, wanneer er een fraaie uitstalling van mensenvlees te bewonderen valt, staan de toeschouwers zich te verdringen om zich over te kunnen geven aan goedkope emoties. Ze griezelen, maken grapjes, applaudisseren of fluiten alsof ze in de schouwburg zijn, en merken bij het weggaan voldaan op dat de Morgue die dag echt de moeite waard was.’ Het tafereel doet denken aan ramptoeristen die op de snelweg bij een ongeluk op de rem trappen in de hoop zich te kunnen vergapen aan bebloede slachtoffers. De mens verandert nooit. Ook dat laat literatuur natuurlijk zien.

In het paradijs voor de vrouw (1883) schetst haarfijn het cynische bedrijf van een warenhuis en het begin van de consumptiemaatschappij en doet daarmee onmiddellijk denken aan onze tijd, waarin consumptiegedrag nog grotere hoogten (of beter: diepten) heeft bereikt. Had Zola nu geleefd, dan had hij zijn hart eraan opgehaald. Deze romans verschenen respectievelijk bij Uitgeverij Oevers en in de aantrekkelijke reeks LJ Veen Klassiek. Wat mij betreft kunnen daar nog veel meer vertalingen aan worden toegevoegd.