Armoede

‘Haar hele lijf zwaaide heen en weer, met het wiegen van een meisje dat haar grote pijn verwerkt, in tweeën geklapt, drukkend op haar maag, om haar niet meer te voelen. Ach, je kunt beter bevallen dan honger hebben!’ (‘De Kopstoot’ – Émile Zola)

Het was een verkiezingsthema. Van partijen van links tot rechts hoorde je dat mensen tegenwoordig moeite hadden om rond te komen. Uit de monden van rechtse politici was dit opmerkelijk, omdat die zich nooit eerder bekommerden om bestaanszekerheid. Het ging hun dan ook niet om de luie nietsnutten, maar om ‘hardwerkende Nederlanders’, zelfs over de middeninkomens. Hun armoede valt moeilijk te geloven. De winkelstraten en de terrassen lopen over. De zaterdag voor kerst was er een record aan pinbetalingen en er is voor meer dan honderd miljoen aan vuurwerk verknald. En in januari gaat men weer massaal de zomervakantie boeken. Verkiezingsretoriek dus.
Wat is armoede? Niet meer elk weekend de hort op of regelmatig uit eten? Niet in staat zijn dure concerten of sportwedstrijden te bezoeken? Niet op vakantie kunnen gaan? Wie echt wil weten wat armoede is leze De Kopstoot (L’Assommoir, 1887) van Émile Zola, die zich afspeelt in een Parijse volkswijk in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Omstandigheden
La Goutte d’Or is een bedrieglijke naam voor deze arme volkswijk. Voor de jonge Gervaise, pas met man en kinderen in Parijs aangekomen, biedt deze echter uitsluitend verlokkingen. Hoewel haar eisen bescheiden zijn: ‘werken, brood op de plank, een nest voor jezelf, je kinderen opvoeden, en in je bed doodgaan’. Maar het gaat al snel mis. Haar man verlaat haar met medeneming van al hun schaarse bezittingen. Gelukkig dient zich voor de mooie Gervaise een nieuwe bewonderaar aan die wel uit het goede hout gesneden lijkt: iemand die plichtsgetrouw zijn werk doet, niet drinkt en haar niet slaat. Totdat een noodlottig ongeval – als zinkwerker heeft hij een gevaarlijk beroep – hem werkloos maakt en hij aan de drank raakt. Het is het eerste bewijs in de roman dat, zoals naturalisten als Zola vonden, het vooral de omstandigheden zijn die je leven bepalen.
Want Gervaise is een vrouw met een sterke wil. Ze laat zich niet kisten, verdient de kost als wasvrouw en droomt van een eigen wasserette. Geduldig verdraagt ze de dronkenschappen van haar man. Net als het ongemak van een mank been. Met een lening weet ze haar droom van een eigen winkel waar te maken. Met een bladzijden lang beschreven feestmaal dat La Grande Bouffe naar de kroon steekt, viert ze haar maatschappelijke succes. Maar daarna gaat het fout. Grote boosdoener zijn De Kopstoot en andere kraantjes-lek waar haar man al haar geld omzet in drank.

Ontluistering
Wat volgt is de geschiedenis van een totale ontluistering waarin Gervaise stukje bij beetje al haar eer en waardigheid verliest. Haar schulden worden steeds groter. Geen vernedering blijft haar bespaard, genadeloos opgeschreven in huiveringwekkende scènes. Om zijn beschrijvingen nog realistischer te maken gebruikte Zola ‘argot’ of straattaal die door vertaler Hans van Cuijlenborg bijzonder knap in Bargoens-Nederlands is vertaald: de ‘bramsers’ (kroeglopers) hebben het ene ‘buizement’ (drinkgelag) na het ander met ‘jajem’ (sterkedrank) en ‘foezel’ (slechte drank) waarvan ze ‘gallisj’ (misselijk) worden.
Het ultieme symbool van het kwaad is de zichtbare destilleerketel van De Kopstoot met het ‘diepe getril van zijn duivelse keuken’: ‘de schaduw van het apparaat tekende verschrikkingen, monsters met staarten, figuren die hun kaken opensperden als om de wereld op te vreten.’ 

Meesterschap
Door het meesterschap van Zola verkeer je als lezer bijna vijfhonderd bladzijden lang in een andere tijd en een milieu waar niemand zich tegenwoordig nog een voorstelling van kan (of wil) maken. Althans in het Westen, want schrijnende armoede is er in de wereld nog volop. Na het lezen van dit boek zouden hedendaagse Nederlandse politici zich nog wel twee maal bedenken voordat ze een term als armoede in de mond nemen. En zich realiseren wat armoede met een mens doet, bijvoorbeeld in Afrikaanse landen, die de ontwikkelingshulp die wegbezuinigd dreigt te worden hard nodig hebben.