Het zal niemand verbazen dat biograaf Bart Slijper, net als eerder bij Willem Kloos en J.C. Bloem, met zijn biografie van Martinus Nijhoff ‘een beeld van zijn persoonlijkheid’ wilde geven en geen verklaring van het werk. Dat laatste is ook al uitvoerig gedaan, schrijft Slijper in zijn nawoord, en er bestaat zoveel materiaal, brieven, manuscripten en persoonlijke documenten, dat ‘zelfs een boek van duizend bladzijden’ niet zou volstaan. Dat beknopte komt de leesbaarheid ten goede. Opnieuw leest Slijpers biografie als een roman en is hij erin geslaagd bij zijn onderwerp ‘in de buurt te komen’.
Natuurlijk weet je niet wat de biograaf allemaal weglaat – ik wist bijna niets van Nijhoffs leven – maar Slijper vertelt een coherent verhaal, waardoor je niet het gevoel hebt iets te missen. Zijn aanpak is weldadig: hij oordeelt en verklaart niet, maar laat de feiten spreken en speculeert zonder hier al te stellig in te zijn. Hij heeft zich zo goed in de persoon verdiept dat zijn hypotheses zeer geloofwaardig overkomen en je nergens het gevoel krijgt dat hij de dichter tekort doet.
Langere projecten
Bij alle onbekendheid van zijn persoonlijke leven is Nijhoff een van onze grootste dichters. Zijn prachtige sonnetten heb ik vele malen gelezen, net als het bedwelmende Het lied der dwaze bijen, het briljante poëticale Het kind en ik en beroemde langere gedichten als Awater en Het uur U. Ik wist dat hij ook gelegenheidsgedichten heeft geschreven, bijvoorbeeld voor het Koninklijk Huis, wat mij weer helemaal niet aansprak. Mijn gevoel bij Nijhoff was altijd tweeledig: een geweldige dichter, maar ook een conventionele figuur. Dat laatste bleek trouwens mee te vallen.
Wat ik niet wist was dat Nijhoff ook toneelschrijver was. Als tiener schreef hij al toneel. In de oorlog christelijke toneelstukken, bijvoorbeeld voor Kerstmis en Pinksteren, die hem een uitvlucht boden uit de barre werkelijkheid. Verder was Nijhoff actief als vertaler. Net als bij Bloem, merk je dat dichten geen levenvullende bezigheid is, een gedicht schrijf je maar af en toe. Nijhoff begon aan langere projecten om zichzelf bezig te houden. Hieruit putte hij overigens veel plezier: Nijhoff was een echte intellectueel met een grote kennis van buitenlandse en antieke letterkunde.
Autonoom én betrokken
Gedichten bleven wel gonzen in zijn hoofd: voor Nijhoff was een gedicht nooit af, hij bleef ze herschrijven. Soms zelfs veranderde hij een nieuwe versie naar een eerdere versie terug. Poëzie was voor hem iets levend, net zoals hij klassieke toneelstukken met een vertaling nieuw leven gaf. Nijhoff was een vernieuwer, maar werkte vanuit de traditie. Hij moest niets hebben van autobiografische gedichten; voor hem was een gedicht autonoom en verwees het enkel naar zichzelf. Hij was een van onze eerste modernisten.
Tegelijk was Nijhoff heel betrokken bij de maatschappij. Wat volgens Slijper de verdienste was van zijn diepreligieuze, jong overleden moeder met wie Nijhoff een sterke band had. Van haar had hij de ambitie om mensen te verbinden – Slijper noemt hem ‘een betrokken buitenstaander’. Voor zijn christelijke toneelstukken putte Nijhoff inspiratie uit religieus werk dat zijn moeder schreef. Ook maakte Nijhoff enthousiast deel uit van het leger en voelde hij als officier ook hier een grote verantwoordelijkheid.
Eenvoud
Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken streefde Nijhoff naar eenvoud: wat zowel in zijn poëzie als in zijn toneelstukken opvalt is zijn heldere pen. In zijn toneelstukken schreef Nijhoff heel los en zonder rijmdwang, Slijper geeft hier meerdere voorbeelden van. Door de eenvoudige taal doet Nijhoffs werk nog steeds modern aan, hoewel de eenvoud natuurlijk ook bedrieglijk is. Zijn beroemdste regel is niet voor niets ‘lees maar er staat niet wat er staat’. De spanning tussen eenvoud en ambiguïteit geeft zijn poëzie iets magisch. Ook zijn de regels van deze rasestheet licht en muzikaal en weet hij met subtiele vondsten te vervoeren.
‘En ik zei weer: ’Laten wij samen sterven,
Vrouw, mijn naam is Pierrot –‘ Ik vroeg de hare.
Wij dansten samen of we dronken waren.
En mijn stuk hart rammelde van de scherven.’
(‘Pierrot’)
Rusteloos
Martinus ‘Pom’ Nijhoff had veel mee. Als zoon van een succesvolle uitgever had hij nooit geldzorgen. Al snel werd hij als dichter erkend. Toch voelde hij zich zijn leven lang rusteloos. Hij was altijd op zoek naar de ware liefde, had kansloze affaires met getrouwde vrouwen. Mede hierdoor zwierf hij tussen meerdere bestemmingen, ook in het buitenland (zijn geliefde Parijs!), hij verhuisde talloze malen. Hij verbleef vooral op kamers, die aan twee eisen moesten voldoen: het moest er rustig zijn en de muren moesten zijn witgeschilderd.
Intussen bleef hij, uit respect, getrouwd met zijn jeugdliefde Netty, vader van zijn zoon Faan. Het huwelijk was van het begin af aan een verstandshuwelijk, maar Netty en Pom hadden een sterke geestelijke band. Pas toen hij actrice Georgette Hagedoorn weer ontmoette, op wie hij toen zij nog maar negentien was verliefd werd, vroeg hij een scheiding aan om met haar te kunnen trouwen. In haar vond de dichter eindelijk zijn grote liefde. Maar toen was zijn korte leven al bijna ten einde. Gedichten schreef hij nauwelijks meer.