Schoonheid en leed liggen om de hoek

Over ‘Het wolkenreparatieatelier’ van Peter Swanborn

De titel is op zich al een reden om de nieuwe bundel van Peter Swanborn aan te schaffen. Je weet meteen dat het om iets onmogelijks gaat dat alleen in de verbeelding van de dichter bestaat. In het gelijknamige gedicht staat dat ‘voor de pijn van inwendige krimp als gevolg van de inwendige kramp als gevolg van de ongelijke strijd tussen aantrekkings- en zwaartekracht geen remedie bestaat’. De pijn die de dichter ervaart lijkt op de wolken te zijn geprojecteerd.

De gedichten zijn grofweg te verdelen in gedichten waarin de natuur centraal staat en gedichten over een heel persoonlijke thematiek. Ze staan door elkaar heen, verdeeld over drie afdelingen, waarvan de tweede ook de titel ‘wolkenreparatieatelier’ draagt. De eerste en de derde afdeling hebben de al even omineuze titels ‘Neteldrift’ en ‘Wantsdagen’, die oppervlakkig gezien een banale verklaring hebben (de vlinder is op zoek naar een brandnetel ‘voor de eerste rups’, de wants geniet van zijn ‘zomerschaatsgenot’), maar betrekking hebben op verlangen en ondergang.

In de natuurgedichten beschrijft de dichter geen weidse, metafysische landschappen, maar vooral de natuur die hij om de hoek in de stad tegenkomt: een tortelduif op een plantsoenpad, onkruid op een gevel, een ekster op het balkon. Er is in deze gedichten vaak ontzag voor de kracht van de natuur, die ook in de stad haar eigen gang gaat: ‘Hoe een boomwortel bolt, klinkers duwt, hoe een graspol zich niet kennen laat’. Swanborn beschrijft regelmatig de frictie die er tussen natuur en mens/stad bestaat, bijvoorbeeld hoe ‘een buitengewoon opsporingsambtenaar […] de ongeduldige tulpenbol terug in het perk priemvingert’ of in het gedicht ‘Wantsdagen’, waarin de natuur het onderspit delft tegen de verstening.

De protagonist in de persoonlijke gedichten voelt zich minder sterk, is ‘voor felheid van leven bevreesd’. In ‘Overdracht’ wordt er zelfs verlangd naar een wedergeboorte en in de meest letterlijke zin van het woord: een nieuw lichaam. De ‘ik’ ziet zichzelf nog steeds als het koppige kind dat hij vijftig jaar geleden was (‘Weerzien’). Bij de deductie wordt hij geholpen door ‘peuten’ die hem het advies geven in zichzelf af te dalen naar ‘het kind dat geen woorden kent’. Maar dat helpt allemaal niet. ‘Het is een tikfout in de genen’.

Ook schrijven biedt geen soelaas, hij blijft een ‘dwangneuroot’ en ‘systeemfetisjist’ die ‘het raadsel der schepping in zesentwintig letters denkt te vangen’ (‘Waanidee’). Ondanks al die scepsis probeert de dichter zich met de moed der wanhoop op te peppen en wil hij de wereld te lijf: ‘Vandaag, vandaag!’ (‘Zelfportret’). Het laatste gedicht heet ‘Alle begin is moeilijk’. Een goed vervolg (een volgende bundel?) wordt niet uitgesloten. Deze gedichten maken meer indruk dan de over het algemeen vrij afstandelijke natuurgedichten.

Ook qua vorm houdt Swanborn het klein. Het zijn korte gedichten, vaak met gelijke strofen. De woordkeus is inventief (denk aan de titel van de bundel) en Swanborn maakt regelmatig gebruik van halfrijm. De zinsbouw is wel vrij kaal en kent nogal vaak telegramstijl, wat minder poëtisch is: ‘Goed verscholen in ligusterhaag wordt volop drukte gemaakt’, ‘Vanuit stadsgracht kruipt rivierkreeft tevoorschijn’. Een enkele keer is dit functioneel, zoals in ‘Waanidee’, waar het een opsomming van de dagelijkse sleur betreft: ‘Zeven uur stipt. Gezicht onder koude kraan. Pil nummer één.’

Swanborn noemt in zijn verantwoording Erik Menkveld als een van zijn inspiratiebronnen. Daar doen zijn gedichten, door de precieze observaties en het nauwkeurige taalgebruik, ook aan denken.

 

Peter Swanborn, ‘Het Wolkenreparatieatelier’, Uitgeverij Podium, Amsterdam 2018.  € 17,50