Ontflauwekullen

‘Marokkaanse sociale mediagebruikers ontvolgen massaal de drie grootse Marokkaanse telecombedrijven op Facebook en Twitter’, las ik laatst. De week ervoor stond in mijn ochtendkrant de vraag: ‘Gaat u ook uw huis ontspullen?’

Het voorvoegsel ‘ont’ grijpt al een tijd om zich heen: zo moeten wij al enige tijd onthaasten en ontstressen, de PvdA is al heel lang aan het ontideoligiseren en de maatschappij lijdt aan een toenemende ontlezing.

‘Ont’ heeft van oudsher verschillende betekenissen: het geeft het begin van een handeling aan (ontbijten, ontbloten, ontbranden) of het geeft een verwijdering of tegenstelling aan (ontbossen, ontheiligen, ontgroeien). De nieuwe vormen horen allemaal tot de laatste categorie.

Die verwijdering kan wenselijk of onwenselijk zijn: we streven allemaal naar onthaasting, maar niemand is voor ontlezing. Soms is het een kwestie van opinie, zoals ontpoldering, waar ik als polderliefhebber een duidelijke mening over heb. Een ander voorbeeld is ontkerkelijking.

De woorden zeggen, zoals altijd, iets over de huidige tijd. Zonder sociale media hoef je helemaal niet te ontvrienden. Lees verder “Ontflauwekullen”

Wierook en Sahne

De kunst van het roken verstaat niemand meer. Tenminste niet zoals filmsterren en chansonnières dat in de jaren vijftig konden, op zwart-wit celluloid voor de eeuwigheid vastgelegd. De trage cameravoering versterkte natuurlijk het effect. De sigaret werd met de toppen van wijs- en middelvinger vastgehouden, waardoor deze er een soort verlengstuk van werd; de als wierook omhoog kringelende rook was de verticale onderstreping van hun geheimzinnige elegantie.

De laatste vrouw die ik zo zag roken was Christa, die ik vandaag in deze vreemde stad weer zag. Het prille groene gras van de rivieroever was op deze ongebruikelijk warme meidag al bezaaid met jongeren, die haast onontwarbaar in elkaar verstrengeld lagen. De weeë geur van Frankfurter Bratwurst had zich als een lauwe wind over de boulevard verspreid. Kille zilveren kantoortorens aan de overkant van de rivier konden niets aan de romantische sfeer afdoen die door de zonnige warmte was ontstaan.

Ze zat pal tegenover mij. Haar tafeltje stond wat verder weg, maar ik kon haar recht in haar gezicht kijken, wat ik dan ook ongegeneerd deed. Niet omdat ik een schaamteloze natuur bezit, maar omdat ik zo verbaasd en verheugd was haar weer te zien. Lees verder “Wierook en Sahne”

Gewoon een zondag in januari

Op een zondagmiddag zette hij gewoontegetrouw om twaalf uur de televisie aan. Het NOS-journaal opende met het nieuws dat het in de afgelopen nacht in het hele land had gesneeuwd. Wat is daar nu voor bijzonders aan, dacht Reno. Het is gewoon winter en dan sneeuwt het soms. Het is natuurlijk vervelend wanneer er auto’s in de berm terechtkomen, maar ook dat gebeurt. Dan hadden ze maar wat voorzichtiger moeten zijn.

Hij keek naar het dunne laagje sneeuw dat zich aan boomkruinen en dakpannen had vastgehecht en dat waarschijnlijk snel weggesmolten zou zijn, onschuldig als poedersuiker op een oliebol. Gezinnen genoten van het wintergevoel dat dit miezerige laagje hun gaf. Hoewel het rond nul graden moest zijn, hadden ze zich met wollen mutsen, dikke wanten en gewatteerde laarzen tegen de winter gewapend. Zo sloften ze in een sliert over de stoepen voort.

Sonny strekte zich nog eens behaaglijk uit. Hij keek wel uit om naar buiten te gaan, koesterde zich liever in de warmte van de stoffen bankbekleding en van zijn eigen vacht waarin hij helemaal opgerold lag. Vanwege zijn witte bef en zwarte vacht had Reno hem naar zijn favoriete saxofonist genoemd. Sonny Rollins. Reno keek jaloers naar het soezende dier. Toch voelde ook hij het kriebelen. Zo helder en zonnig was het al een tijd niet geweest. De stammen van de bomen lichtten in het schelle zonlicht op. Op een dag als deze leken zomer en winter samen te vallen. Een wandeling zou hem verkwikken.

Buiten zoog hij de koude lucht diep in. De lucht prikte in zijn longen, die in de donkere decemberdagen te weinig zuurstof en te veel rook hadden binnengekregen. Lees verder “Gewoon een zondag in januari”

Zoektocht naar jezelf

Over ‘In goede handen’ van Robbert Welagen

Je moet als schrijver van goeden huize komen om nog origineel te zijn. Als aan het begin van In goede handen, de nieuwe roman van Robbert Welagen, hoofdpersoon Erik Bergmans vanuit de trein zichzelf op het perron ziet lopen houd je je hart vast: weer een roman met een dubbelgangersmotief. De hoofpersoon is zo geïntrigeerd door het gegeven dat er een andere versie van hemzelf bestaat, dat hij de trein uitstapt en hem volgt. Net als Dorbeck in De donkere kamer van Damocles, het klassieke dubbelgangersboek uit de Nederlandse literatuur, is de ander een betere versie van hemzelf: iemand met een goede baan, een mooie vrouw, kinderen, een mooi huis in een chique Amsterdamse wijk, enzovoort. Hijzelf kwam op ‘het ongeplaveide pad der kunstzinnigheid’ en werkt als illustrator. Hij hokt met zijn vriendin op een appartement op vier hoog ‘dat niet in verbinding lijkt te staan met de aarde, maar er boven lijkt te zweven’. De ander leidt het leven dat hijzelf graag zou willen hebben, met ‘keuzemogelijkheden, comfort’.

Het eerste deel van de roman gaat over de zoektocht naar deze ander. Maar hij kan het huis niet meer vinden, het mist ook nog eens. Hij wordt gebeld en is ervan overtuigd dat het deze andere ik is. Welagen creëert hiermee een geheimzinnige magisch-realistische sfeer. De ander is een soort Joachim Stiller, de mysterieuze figuur uit Hubert Lampo’s De komst van Joachim Stiller, een andere titel die mij bij het lezen te binnen schoot. Lees verder “Zoektocht naar jezelf”

Zelfportret Van Gogh

Zijn gezicht valt uiteen
in duizenden kleuren

een regenboog die
uit de hemel viel

daarachter schemert
in het oogzwart zijn ziel

hij kijkt niemand aan
elke streep is een traan.

 

Naar: ‘Zelfportret met vilthoed’, Vincent van Gogh, 1887 -1888

(inzending Turing Gedichtenwedstrijd 2015)

Verlangen naar vergeving

Over ‘De Onderwaterzwemmer’ van P.F. Thomése

P.F. Thomése werd bij een groter publiek bekend met Schaduwkind, waarin hij het verlies van zijn jong gestorven dochtertje probeert te begrijpen; geen sentimenteel boek, want voor sentimentaliteit is hij huiverig. En daar is hij ook een veel te goede schrijver voor.

Thomése wilde al lang over zijn jong gestorven vader schrijven, hoewel hij dat, op verhulde wijze, al in zijn bekroonde debuut Zuidland had gedaan. Hij heeft nog overwogen dit boek aan zijn vader op te dragen, maar zag ervan af omdat hij niet als een autobiografisch schrijver geboekstaafd wilde worden. Dat is hij ook niet. Hij gebruikt autobiografische elementen voor literatuur, niet andersom. Zelfs zijn schelmenromans over zijn vriend J. Kessels, waarin hij zelf de hoofdrol speelt, zijn van A tot Z verzonnen en druipen van de ironie. Het is een lange neus naar die critici die Thomése verwijten zelf ook autobiografisch te schrijven, terwijl hij zich hier eerder altijd zo tegen had afgezet.

De J. Kessels-boeken zijn dan wel erg grappig, het blijven intermezzo’s in het serieuze werk van Thomése, met fantastische romans als Het zesde bedrijf (1999) en De weldoener (2010).

Zijn nieuwe roman De Onderwaterzwemmer, hoewel thematisch verwant aan Schaduwkind, past in dit rijtje klassieke romans. Lees verder “Verlangen naar vergeving”

Duh-renthe

Ik luisterde in de auto naar Radio 1 naar een reportage en kon het even niet meer volgen. Wat de verslaggever precies zei weet ik niet meer, maar iets in de trant van ‘wat anders zien we in du-renthe’. Het duurde even voordat ik doorhad dat hij het over de provincie Drenthe had.

Het is een trend onder verslaggevers en presentatoren om de eerste letter van een woord met overdreven nadruk uit te spreken. Er wordt voor het woord ook nog even ingehouden, om het een nog groter effect te geven. Het lijkt wel alsof ze dat op de School voor Journalistiek leren.

Het NOS-journaal is hierdoor vaak niet meer vol te houden. Lees verder “Duh-renthe”

Brokstukken

De regen striemde hem weer eens in het gezicht toen hij door en door verbitterd voor de zoveelste keer terugdacht aan zijn feestelijke onthulling. Hij wist niet hoe lang geleden, want hij had geen benul meer van tijd.

Een zoon van de stad, was hij genoemd door de spreker. Beeldspraak die in zijn tijd ook al werd gebezigd als een beroemde stadsgenoot om wat voor reden dan ook werd geëerd. Ook al had dat nooit veel voorgesteld in dit provinciegat, dat de stad toen al was en zo te zien was gebleven. Het was zelfs erger dan ooit, dacht hij, het deel van het plein overziend dat hij met zijn gezichtsveld kon bestrijken; de gebouwen hadden geen enkele allure.

Behalve dan het stadhuis, het enige gebouw dat hij herkende en waar hij pal tegenover was geplaatst. Hij had zich even verheugd gevoeld toen het witte doek – het voelde als na eeuwen – van hem werd afgetrokken en hij de bekende gevel en luiken zag. Bij alle verwarring die zijn wedergeboorte bij hem had teweeggebracht.

Maar verder kon de architectuur hem niet bekoren: alles leek afgevlakt, op dezelfde hoogte, met strakke gevels van effen glas, zonder fantasie ontworpen. Moest hij de rest van zijn leven tegen dit treurige panorama aankijken? Het had zijn humeur, opgelicht door dat oude vertrouwde stadhuis, vrijwel onmiddellijk weer getemperd.

Hoe ver was hij in de tijd vooruit gekatapulteerd? Hoe ver reikte zijn roem? Lees verder “Brokstukken”

De witte bus

Hij schreef aan een verhaal. Het lukte hem maar niet. Hij voelde zich moe. Zonlicht werd weerkaatst door de luxaflex en schitterde in zijn ogen. De atmosfeer in de kamer was broeierig als op een warme julidag.

Hij schrok wakker uit zijn sluimerende toestand door een zwaar geluid, alsof de motor van een vrachtwagen stond te ronken. Vanuit zijn werkkamer die aan de achterzijde van het huis lag, keek hij op een doorgaande weg die de wijk met de rest van het dorp verbond.

Hij tuurde als door oogleden door de luxaflex, die protesterend klapperde, en zag hoe een enorme witte bus de smalle weg, als een cruiseschip een kleine haven, vulde. Tot zijn verbazing waren alle passagiers uitgestapt. Of kwamen ze net aan? Maar waar kwamen ze dan vandaan?

Het waren passagiers van verschillende leeftijd, niet alleen bejaard, zoals je vaak ziet. Hij zag een paar jonge vrouwen, vrolijk lachend, twee mannen die elkaar bij de hand hielden; een paar kinderen achtervolgden elkaar.

Er werden foto’s genomen alsof er interessante ruïnes stonden of een oud bestoft kerkje, in plaats van geparkeerde auto’s voor een flatgebouw, een doodgesnoeid parkje en wat rijtjeshuizen (identiek aan zijn eigen huis). Een wijk waar de mode de treurige franje van de conventie is, zoals de buitenversiering op het hoekhuis – een enorme, felgekleurde bloem. Een toerist, want dat moest het zijn, probeerde deze met eindeloos geduld binnen het frame van zijn fototoestel te krijgen.

’s Avonds zat hij weer aan zijn verhaal. Hij had die dag nog geen alinea geschreven. Hij broedde op de vergelijking die de alinea af zou maken. Zijn geest was hier geheel op gericht. Zoals altijd als hij schreef bestond tijd noch ruimte.

Hij werd dus voor de tweede keer verrast door de bus, die als een geestverschijning op de weg zijn kantoorwitte licht stond uit te stralen. Lees verder “De witte bus”

Stadsdroom

Leg meer tuinen aan in steden
op balkons en dakterrassen
ontgin de kale pleinen waar
boomgaarden en gazons in passen

laat water via kleine watervallen
in kristalheldere grachten vloeien
en de beroete en bepiste panden
met klimop en rozen begroeien

en ik zal mij op de pleinen vleien
in het gras onder lussen bloemen
en in de nauwste stegen mijn lief
onder de volste rozen kussen.

(Top 1000 Turing Gedichtenwedstrijd 2014)